Brief aan het andere kind

 

Hoe maken we onderscheid tussen mensen? Hoe gaan we om met verschil? En hoe kunnen we doorheen deze verschillen het verschil maken? Over winnaars en verliezers, schaaldieren en gewerveld door het leven gaan.

Een klein meisje zei: “Mama en papa en mijn broer zijn hetzelfde. Ik ben anders.” Laat ik me hier richten tot het andere kind, daar ginds of helemaal hier in jezelf. Om het in hedendaagse termen concreet te maken: tot het hoogbegaafde én hoogsensitieve kind met ADHD dat – je raadt het al – ook binnen het autisme spectrum valt. Dit is een brief aan het andere kind dat volwassen werd en terugblikt op zijn jeugd. Dit is ook een brief aan zijn ouders en leerkrachten die hinder ondervonden, en aan de neuropsychiater en de orthopedagoog die vakkundig de afwijking vaststelden en remedies voorschreven. Maar ik richt me vooral ook tot ieder die geboeid is door de vraag hoe we omgaan met verschil.

We zijn allemaal anders, maar sommigen zijn nog meer anders dan de anderen. Dat is goed nieuws, want vanuit ons ‘anders-zijn’ kunnen we creatief bijdragen aan de wereld. Maar de wereld die we samen maken, wil niet altijd bijdragen aan ons anders-zijn. Verschil verstoort, is nogal lastig en kan bedreigend overkomen. Het wordt daarom makkelijk geproblematiseerd. Maar goed omgaan met verschil is tevens dé belangrijkste hefboom om uit de impasse te geraken waarin we collectief lijken te verkeren. 

Presteer en win, of word ziek!

Er valt vast te stellen dat verschil tussen kinderen meer en meer geduid wordt aan de hand van psychodiagnostiek. Verschil wordt op een psychologische schaal uitgezet van minder naar meer, dan worden er gemiddelden berekend en normen bepaald, aan de hand van die normen meten we de afwijking. Wat is daar goed aan? Het antwoord lijkt simpel: als we weten wat er afwijkt, wat er aan de hand is, dan kunnen we er iets aan doen, gepaste maatregelen treffen zodat het kind normaal kan functioneren in deze samenleving. En de school is hier een eerste representatie van die samenleving. In scholen leren kinderen om productief te zijn en op die domeinen waaraan de samenleving meent nood te hebben. De samenleving is als een snelle rivier en de school is als kweekvijver van snelle vissen. Kinderen leren presteren en liefst onder tijdsdruk. De school disciplineert tot arbeid. En later, eens aan het werk, vinden we die disciplinering ook terug in hoe de organisatie, en wij
daarin, gemanaged worden – in “integrale kwaliteitszorg” en “human resource management” (zie bijv. Langenberg, 2012). Functioneringsopvolging van leerlingen of medewerkers gebeurt in een sfeer van voortdurende evaluatieve en vaak competitieve druk. Maar wat met de trage vissen? Wat met de verstrooide, bewegelijke, creatieve, chaotische vissen die buiten de lijntjes zwemmen?

Hoe gaan we om met de mens die niet in het plaatje past? Hoe krijgen we ook die operationeel, productief, performant? En hoe kunnen we ter wille van de efficiënte inzetbaarheid van middelen de score op die parameters opdrijven? Hoe creëren we “winners” en hoe houden we dat succes vast? Hoe voorkomen we dat we “losers” worden en hoe geraken we er (curatief) van af? Hoe krijgen en houden we zoveel mogelijk mensen in de hoofdstroom van de samenleving, waarin we succesvol en productief zijn en waarmee we welvaart creëren voor zowel het bedrijf waarin we werken, als voor onszelf?

We leven in een duale samenleving met aan de ene kant de winnaars en aan de andere kant de verliezers. Er is rijk die neerkijkt op arm. Er is ook de werknemer die promotie maakt en zijn collega die pijnlijk in aanmerking komt voor demotie. Je hebt (telkens weer dezelfde) mensen die het podium krijgen en al die anderen die publiek mogen zijn. De leerlingen die boven de mediaan presteren worden geplaatst tegenover de leerling die eronder vallen. Na een toets noemt de lerares voor de klas de namen van de leerlingen die een 10/10 behaalden, waardoor duidelijk wordt wie die (weer eens) niet behaalde. We streven ernaar om succesvol te worden en te blijven. Er is die hoop dat onze kinderen “winners” zullen zijn en geen “losers”. Helaas (en gelukkig maar) is de grens tussen winnen en verliezen dunner dan we graag geloven. De boot van het succes
kan snel en onverwacht kapseizen. In de turbulentie van de stroom gaan mensen kopje onder. De strijdvaardigen krijgen last van frustratie. Manie slaat om in depressie. Enthousiaste medewerkers steven in een permanente staat van overactiviteit af op een burn-out. Of er sluipt vermoeidheid in ons plichtbewustzijn die er niet meer lijkt voorbij te gaan: chronisch vermoeidheidssyndroom. Narcistische ‘top’-managers verzieken het klimaat in hun organisatie met depersonalisatie, psychosomatiek en absenteïsme als gevolg. Na jarenlange trouwe dienst wordt tijdens ons pensioen die sluimerende eenzaamheid manifest en acuut. In België stappen elke dag drie mensen uit het leven. Psychisch lijden kan je zien als een reflectie van hoe we in deze maatschappij bezig zijn. De patiënt in de samenleving is als de kanariepiet in de mijn, schrijft Dirk De Wachter (2012). Psychiaters zoals hij houden ons kritisch de spiegel voor. Durven we erin kijken?

Psychofarmaceutica lappen ons (20 percent van de Belgen) elke dag op. Relatine brengt de aandacht terug waar die hoort: bij de te volbrengen taak hoe zinvol of zinloos die ook is, antidepressiva houden de goede moed en juiste motivatie erin, en angstonderdrukkers maken het ons makkelijker om ons onbevreesd in de strijd te gooien. Relatine, antipressiva en angstonderdrukkers: de ideale cocktail voor de brave soldaat.

Als we niet winnen, kunnen we nog altijd de kaart trekken van de ziektewinst. (Annoo 2015 zit acht percent van de werknemers in België al langer dan een jaar thuis ziek te wezen, en daarbij steeds meer jonge mensen.) Ziek zijn lijkt een uitweg uit de meritocratische kramp die in ons gezicht schreeuwt dat we succes en mislukking enkel en alleen aan onszelf te danken hebben. Patiënt zijn is een aantrekkelijker alternatief dan een mislukkeling zijn, omdat we dan nog kunnen hopen op wat begripsvolle aandacht – als we niet overdrijven.

Tegen al eens verliezen kunnen de meesten, maar door het leven gaan als een “loser” is andere koek. De loser zal op de een of andere manier op zoek gaan naar rehabilitatie. We willen allemaal aan onszelf waarde kunnen toekennen. Daarvoor zijn heel wat strategieën te bedenken. Dagdromen ooit een winnaar te zullen zijn, is daar een van. Geloven in complottheorieën, is een andere. Nog een andere is radicalisering: een geloofsovertuiging construeren waaraan we waardigheid kunnen ontlenen en die een wraakoefening op de gevestigde orde rechtvaardigt. Hoe dualer de samenleving, hoe gewelddadiger die zal blijken.

Van schaal naar wervel

Wij mensen, "winnaars" en "verliezers", gedragen ons psychologisch als schaaldieren, zou je kunnen stellen. We construeren heler constellaties van reactieve patronen, die ons beschermen en afschermen van de wereld, onszelf incluis. Al die patronen vormen samen onze pantser. We hebben bijvoorbeeld pantsers van arrogantie, professionalisme, brutaliteit en cynisme, maar ook van vriendelijkheid,  verlegenheid, klungeligheid, beleefdheid en naïviteit.

En telkens als we botsen met de wereld is dit een uitnodiging om onze pantser, als ware het een harnas, af te leggen en opnieuw raakbaar in het leven te staan. Maar dikwijls leiden die botsingen ertoe dat we die pantser verder uitbouwen en sofisticeren. Sommigen construeren zelfs een “geen pantser”-pantser. “The greatest trick the devil ever pulled was convincing the world he did not exist.” Ze stralen bijvoorbeeld familiariteit, rust, zelfzekerheid, optimisme uit aan die anderen kan intimideren omdat er een akelige, manipulatieve uitwerking vanuit gaat. Bewust of onbewust zijn ze uit op controle en macht. Daarom beleven we contact met hen als verwarrend, onbevredigend en zelfs bedreigend. Die dreiging gaat uit van de niet gevoelde angsten en woede die achter de pantser schuilen en dreigen om uit te halen. De zwaar gepantserde mens is een kruitvat van overweldigend sentiment, radeloze wanhoop en tomeloze agressie. Mensen die makkelijk te koop lopen met bewustzijn en verlichting, vallen door de mand van zodra ze niet krijgen waar ze vanuit hun manipulatie op uit zijn. Maar kunnen we hen begrijpen? Want net zoals zij, hebben ook wij, net als iedereen, een zekere pantsering. Bij sommigen is die eerder “hoofdig”-rationeel, bij anderen eerder stoer, bij nog anderen emotioneel, of spiritueel.

Als mens gaan we gelukkig niet enkel als schaaldieren, maar ook “gewerveld” door het leven. De gewerveld mens heeft een sterke rug en een zachte buik. Zijn kracht zit in zijn vermogen om, net tegenovergesteld, de werkelijkheid open en eerlijk te onderzoeken, ernaar te kijken vanuit nieuwsgierigheid. Een belangrijk aspect van die werkelijkheid is lijden. De gewervelde mens gaat die niet uit de weg. Hij voelt die in zichzelf en bij anderen, en is daar op een ontvankelijke manier op betrokken. Hij voelt vermoeidheid, boosheid, verdriet, maar ook diepe vreugde. Hij voelt blijdschap, euforie, extase, maar ook diepe vreugde. Die open onderzoekende houding is niet “soft” voor “softies”, maar is in zekere zin bikkelhard, veel harder dan cijfers, want het vraagt om een bloedeerlijke relatie met zichzelf voorbij gemakkelijke conclusies en comfortabele illusies. Die ruggengraat is het anker dat ons kan doen stilstaan in de stroom. Maar dat kunnen we maar als we ook met een “zachte borst en buik”, d.i. mild, warm en liefdevol in het leven staan. Mildheid maakt eerlijkheid mogelijk, maar ook wat we in dit eerlijk onderzoek ontdekken, maakt ons ook mild voor onszelf én voor anderen. (Noot: zij die enkel “mild” zijn voor anderen en niet voor zichzelf, zijn niet mild zoals het hier wordt bedoeld.)

Verschil tussen mensen kan verticaal gekaderd worden in termen van winnen en verliezen, of horizontaal in termen van dominant-conserverende hoofdstromers en alternatief-innovatieve zijstromer. De grove opdeling van wereld in winnaars en verliezers gaat voorbij aan de dynamische complexiteit van de werkelijkheid: het kan verkeren. Achter welk onderscheid of indeling ook schuilt een behoefte is aan ontmoeting en open uitwisseling. Welnu, om die ontmoeting mogelijk te maken is het volgens mij noodzakelijk goed te kijken naar een andere manier waarop we verschil tussen mensen kunnen kaderen. Enerzijds de gepantserde mens: sterk aan de buitenkant en week aan de binnenkant, en anderzijds de gewervelde mens met zijn sterke rug en zachte buik. Elk streven naar een duurzame, menselijke wereld staat of valt bij ons vermogen om onze pantser meer en meer af te leggen, en onze ruggengraat te verstevigen en te rechten, om zo elkaar aan te gaan, met al onze verschillen, ja, met al onze pantseringen. Zo kunnen we een verschil maken, in de stroom stenen verleggen.

Referentielijst

De Wachter, D. (2012). Borderline Times. Het einde van de normaliteit. Lannoo Campus.

De Weerdt, S. (2012). Dansen met de wereld. Psychologie van de ontmoeting. Academic & Scientific Publishers.

Foucault, M. (2011). De moed tot waarheid. Boom.

Langenberg, S. (2012). Kritiek als omslagpunt. Organisatie & Ontwikkeling, 4, 38-41.

×
Stay Informed

When you subscribe to the blog, we will send you an e-mail when there are new updates on the site so you wouldn't miss them.

Het hart van leiderschap
Aandacht voor aandacht
We value your privacy

We use cookies only to enhance your browsing experience. By clicking "Accept", you consent to our use of cookies.